Van elke tien deeltijders die meer willen en kunnen werken, gingen er vorig jaar drie daadwerkelijk meer werken. Dat komt neer op bijna 160.000 mensen. Gemiddeld maakten zij 10,3 uur per week meer.
Dat blijkt uit nieuw onderzoek van het CBS. Het statistiekbureau deed onderzoek naar het onbenutte arbeidspotentieel in Nederland. Die groep bestaat uit 1,2 miljoen mensen. Het gaat daarbij om werkloze mensen die werk zoeken, maar ook om mensen die deeltijd werken en aangeven op korte termijn meer te willen werken.
Die laatste groep, de zogenoemde onderbenutte deeltijders, bestond vorig jaar uit 528.000 mensen. Ongeveer een derde van hen is vorig jaar meer gaan werken. Ze maakten gemiddeld 10,3 uur per week meer.
Daarnaast was er nog een grote groep van andere werkenden die meer uren ging maken. In totaal gingen vorig jaar 1,1 miljoen mensen meer werken.
Tegelijk waren er ook werkenden die minder gingen werken of die juist stopten. Gemiddeld stopten 313.000 mensen per kwartaal met werken. 773.000 mensen gingen minder uren werken. Bijna 1,1 miljoen mensen gingen dus minder werken of stopten volledig.
In absolute getallen zou je het aantal mensen dat meer is gaan werken en het aantal dat juist minder is gaan werken tegen elkaar wegstrepen. Toch nam de totale arbeidsduur in 2023 toe. Gemiddeld kwamen er per kwartaal 17.000 fte's (voltijdbanen) bij. Dat kwam vooral door de bijdrage van werklozen. Zij droegen per kwartaal 85.000 fte's bij aan de arbeidsduur.
Het aantal gewerkte uren nam dus toe. "Meer mensen zijn gaan werken", zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het CBS. "Maar wel grotendeels deeltijd. Dus dat is niet naar rato van het aantal uren."
Van de ruim half miljoen onderbenutte deeltijders was iets minder dan de helft scholier of student (48 procent). De meesten van hen werkten als oproepkracht. En 27 procent had een contract met een vast aantal uren.
Het grootste deel van de groep onderbenutte deeltijdwerkende studenten of scholieren werkte in dienstverlenende beroepen. Dat zijn bijvoorbeeld schoonmakers of keukenhulpen. Veel anderen werkten in de transport of logistiek, bijvoorbeeld als vakkenvuller. Ruim 90 procent van de werkenden in die sectoren werkte vorig jaar in deeltijd. En 20 procent van de deeltijdwerkers in die beroepsgroepen wilde meer uren werken.
Bij de andere helft van de onderbenutte deeltijders was 14 procent oproepkracht. Een groot deel had een contract met vaste uren (59 procent).
Beroepsgroepen met de minste deeltijders zijn het openbaar bestuur, veiligheid en justitie, ICT-beroepen en technische beroepen. De sector met het kleinste aantal deeltijders is de groep managers: daarin werkt 29 procent deeltijd. En 4 procent werkt deeltijd met de potentie om meer te werken.
Het aantal mensen dat in ons land in deeltijd werkt, blijft stijgen. Medio vorig jaar waren dat er nog 4,7 miljoen. Dat aantal is tot het tweede kwartaal van dit jaar licht toegenomen met zo'n 70.000 deeltijdwerkers, zegt Van Mulligen.
Het aantal voltijdwerkers nam minder hard toe, namelijk met 17.000. Er zijn dus wel meer mensen gaan werken, maar die groei zit voor het grootste deel bij deeltijdwerkers. "Het gaat dan wel om grotere deeltijdbanen, dus tussen de 20 en 35 uur", zegt Van Mulligen.
Er is hoe dan ook nog steeds "heel veel krapte" op de arbeidsmarkt, zegt de hoofdeconoom. Die krapte kan mensen uitlokken om meer te gaan werken of meer uren te werken. Maar tegelijk werken deze cijfers ook wat ontnuchterend, vindt Van Mulligen. "Van onderbenutte deeltijders ging maar 30 procent ook echt meer werken. Het is maar de vraag hoeveel rek daar nog in zit." Het lijkt er dus op dat de structurele krapte nog wel even aanhoudt.